LETTER
Bearded bastard, with that stare,
dried up inside, for all your hair,
standing where you could survey
us mercenaries in your pay.

I well remember to this day,
though now, you dog, you're miles away,
secluded and obscenely old,
in a fortress full of gold.

How you kicked out poor old Stein
once he had let you in, you swine,
in the money-making game,
building machines that bore his name.

How you made that Berends squirm,
had him grovel like a worm,
when through a slip of a few pence
his year's accounting made no sense.

How that pale and skinny kid,
who in a week earned just a quid
was fined by you a full ten bob
for turning up late on the job.

I still remember, as you see
but what to this day baffles me,
is why your men, nine thousand strong,
took it lying down so long.

We should have sent a delegation,
rejected your kind dispensation,
taken you in our embrace
and flung you down upon your face,

set about your beard with shears,
and maybe cut off both your ears,
and when we'd pulled your trousers down,
got out the strap and gone to town.

But though things didn't go that way,
there's sure to be another day.
We're going to be revenged on you:
Your neck need not be snapped in two.

For should the revolution come,
longed for those beneath your thumb,
before you're lying six feet under,
a rotting corpse that's burst asunder,

then we have just the job for you:
cleaning the Stock Exchange's loo,
washing off the piss and shit
till you can see your face in it.

Antwerpen 1934

translated by Paul Vincent

published in: Dutch Crossing 19 (1983) 57

BRIEF
Lamme smeerlap, met je baard,
dor van geest maar dicht behaard,
die ons daar stond aan te staren
of wij huursoldaten waren.

'k Weet nog alles, luizig dier,
ook al zit je ver van hier,
teruggetrokken en stokoud
in een blokhuis vol met goud.

Dat je er Stein hebt uitgetrapt
nadat hij je had verklapt
hoe je schatten kon verdienen
met den bouw van zijn machinen.

Hoe je Berends in de stront
hebt gewreven, als een hond,
toen hij 't boekjaar niet kon sluiten
door die fout van zeven duiten.

Hoe die halfwas, smal en bleek,
van zijn gulden in de week
vijftig centen af zag romen,
want hij was te laat gekomen.

'k Weet het nog, zoals je ziet,
maar ik snap vandaag nog niet
hoe die negen duizend koppen
dat zo lijdzaam bleven kroppen.

Had een flinke delegatie,
na 't verwerpen van je gratie
je maar even beet gepakt,
even op den vloer gesmakt,

je dien baard eens afgeschoren,
met of zonder je twee oren,
je die broek eens afgedaan
om je voor je kont te slaan.

Maar al is het niet gebeurd,
uitgesteld is niet verbeurd.
Wij staan klaar om ons te wreken
zonder je den nek te breken.

Want komt ooit de rode tijd
door je slaven lang verbeid,
vóór nog dat je met je botten
bent gedolven, om te rotten,

dan word jij benoemd per se
om de piesbak en de plee
schoon te maken als het hoort
in de Beurs of Delftse Poort.

Antwerpen 1934
uit: Verzameld Werk.


Copyright 1969 by Erven Alfons Jozef De Ridder (Willem Elsschot). Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotocopie, microfilm, of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Em. Querido's Uitgeverij B.V., Singel 262, 1016 AC Amsterdam. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any onther means, without written permission from Em. Querido's Uitgeverij B.C., Singel 262, 1016 AC Amsterdam
Nederlandse Elsschot pagina
English Elsschot page